Bijten (Кусаться)

Op de hoek van de straat (на углу улицы) staat een man met een hond naast hem (стоит один мужчина, рядом с ним собака: «с собакой возле него»). Een andere man komt voorbij (другой мужчина проходит мимо), bekijkt de hond (осматривает собаку) en vraagt (и спрашивает): „Bijt uw hond (ваша собака кусается)?”

„Nee,” zegt de man (нет, говорит мужчина).

De ander streelt de hond (другой гладит собаку) en wordt in zijn hand gebeten (и становится укушенным в его руку = и его кусают в руку).

Terwijl hij zijn bloedende hand met een zakdoek verbindt (перевязывая кровоточащую руку носовым платком; terwijl – в то время как, пока) zegt hij kwaad (говорит он зло/сердито): „Ik dacht (я думал = мне показалось; denken – думать) dat jij gezegd had (что ты сказал) dat je hond niet zou bijten (что твоя собака не укусит: «не укусила бы»; zullen – /выражает долженствование, уверенность/: je zult dat laten – тебе не следует этого делать: «следует это оставить»; morgen zal ik vertrekken – завтра я уеду; /условного наклонения/: ik zou uitgaan – я бы вышел)!”

„Dat klopt”, zegt de eerste man (это так, говорит первый; kloppen – хлопать; dat klopt! – это верно! вот именно!). Maar dit is mijn hond niet (но это не моя собака)”.

Op de hoek van de straat staat een man met een hond naast hem. Een andere man komt voorbij, bekijkt de hond en vraagt: „Bijt uw hond?”

„Nee,” zegt de man.

De ander streelt de hond en wordt in zijn hand gebeten.

Terwijl hij zijn bloedende hand met een zakdoek verbindt, zegt hij kwaad: „Ik dacht dat jij gezegd had dat je hond niet zou bijten!”

„Dat klopt”, zegt de eerste man, „Maar dit is mijn hond niet”.

Загрузка...