Jan komt te laat de klas binnen (Ян входит очень поздно в класс), de meester zegt (учитель говорит): „Zeg wat heb jij vandaag voor een smoes (скажи, какая у тебя сегодня отговорка)?”
„Nou”, zegt Jan, „het was zo glad buiten (ну, на улице: «снаружи» было так скользко) dat als je een stap naar voren deed (что когда ты делал шаг вперед; doen – делать) je weer twee stappen naar achteren gleed (ты скользил опять два шага назад; glijden – скользить).”
„Hoe ben je dan naar school gekomen (как же ты тогда пришел в школу)?”
Jan: „Nou, ik ben gewoon naar huis gaan lopen (ну, я просто побежал: «пошел бежать» домой; gewoon – обычный, обыкновенный)”.
Jan komt te laat de klas binnen, de meester zegt: „Zeg wat heb jij vandaag voor een smoes?”
„Nou”, zegt Jan, „het was zo glad buiten dat als je een stap naar voren deed, je weer twee stappen naar achteren gleed”.
„Hoe ben je dan naar school gekomen?”
Jan: „Nou, ik ben gewoon naar huis gaan lopen”.